Psalms 20

Inleiding

Deze psalm is de uitwerking van de laatste oproep van de vorige psalm: de “HEERE, mijn rots en mijn Verlosser” (Ps 19:15). Deze psalm geeft ons, na de getuigenissen van God in het leven van een gelovige in Psalm 18 en in de schepping en de wet ofwel het Woord van God in Psalm 19, nog een getuigenis dat God van Zichzelf geeft. We hebben hier Gods getuigenis aangaande Zijn Zoon.

Dit getuigenis komt uit de mond van de onderdanen van Gods gezalfde koning, David, in wie we een beeld zien van de Heer Jezus. Zij wensen David alle hulp en zegen van de HEERE, Jahweh, toe om te overwinnen in de oorlogen die hij moet voeren. Net als Psalm 2 zijn Psalm 20 en Psalm 21 koninklijke psalmen.

Psalm 20 en Psalm 21 zijn nauw met elkaar verbonden. In Psalm 20 is de koning de vertegenwoordiger van de HEERE en in Psalm 21 is hij de vertegenwoordiger van het volk. Psalm 20 is een voorbede, Psalm 21 is een lofzang van dank. Psalm 20 is vol verwachting en Psalm 21 is vol blijdschap.

Psalm 20 brengt de solidariteit tussen het volk en hun koning op een prachtige wijze tot uitdrukking. De reden is dat ze beiden zijn betrokken bij het zoeken van de gunst van God. Het volk herkent in de gezalfde koning de gezant van God door wie Hij Zijn gunst aan Zijn volk wil geven. Hij vertegenwoordigt God naar het volk toe. Tegelijk vertegenwoordigt hij het volk voor God, wat in de volgende psalm nader wordt belicht. Wat de koning voor God doet, wordt het hele volk toegerekend.

De historische aanleiding voor dit gebed is niet duidelijk. Deze psalm is door de Heilige Geest aangepast om profetisch zoveel mogelijk op de Heer Jezus van toepassing te zijn (vgl. Hd 2:25-32; Ps 16:8-9). Het beeld is hier niet van een koning met een machtig leger, maar van een koning die, net als David tegen Goliath, alleen tegen de vijand optrekt. Zo zal de Heer Jezus de strijd tegen de vijand alleen voeren (Op 19:15; Js 63:3) en de overwinning behalen. Deze overwinning is gebaseerd op het offer dat Hij gebracht heeft op het kruis. Hij is de Koning-Priester Die zowel de overwinning behaalt als de offers aan God heeft gebracht.

In David zien we hier weer een beeld van Gods gezalfde Koning, de Messias Jezus, die tevens Jahweh Zelf is. Niemand anders dan Hij is in staat om Gods koningschap uit te oefenen op een manier dat het koningschap volledig beantwoordt aan Wie God is. Het is een koningschap dat volkomen rechtvaardig wordt uitgeoefend. Daarbij wordt alle goddeloosheid, de ongelovige massa, geoordeeld. Het resultaat is dat de rechtvaardigen, het gelovig overblijfsel, verlost worden en de zegen van het vrederijk genieten.

Opschrift

Voor “een psalm van David” zie bij Psalm 3:1.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Nederlandse verzen (2-5)

Wensen voor de koning

De psalm begint met ‘verhoren’ en ‘de dag van benauwdheid’ (Ps 20:2) en eindigt met ‘verhoren’ en ‘de dag dat wij roepen’ (Ps 20:10). We kunnen deze psalm zien als een gebed van het volk voor de koning als hij ten strijde trekt. Het is een gebed dat in de vorm van een wens voor de koning – wat we zien aan het woord “moge”, dat keer op keer wordt gebruikt – wordt gedaan. De koning wordt hier door zijn volk aangesproken.

In de profetische betekenis horen we hier het gelovig overblijfsel tot de Messias spreken. Ze vragen verhoring voor Hem “in de dag van benauwdheid” (Ps 20:2). Het laat de diepe belangstelling zien die er in het hart van de Godvrezende is met betrekking tot de smart en het lijden van Christus op aarde. Dit gebed, deze voorbede, wordt door de Geest van Christus gelegd in het hart van David als de vertegenwoordiger van allen die op de verlossing hebben gewacht, ofwel het gelovige overblijfsel.

Alle dagen van Christus op aarde waren dagen van benauwdheid. Hij was een Man van smarten (Js 53:3). Hij had Zijn eigen smarten en Hij droeg de smarten van anderen (Js 53:4). Hij werd verzocht door de satan in de woestijn. Hij werd voortdurend lastiggevallen door de schriftgeleerden en farizeeën en was bedroefd over de verharding van hun hart (Mk 3:5). Hij vergoot tranen bij het graf van Lazarus vanwege de gevolgen van de zonde (Jh 11:35). Zijn ziel werd zeer bedroefd in Gethsémané door het vooruitzicht dat Hij tot zonde zou worden gemaakt (Mk 14:33b-34).

Als het overblijfsel in verdrukking is, weten ze dat de Messias bij hen is en voor hen uitgaat. Hij heeft Zich met hen verbonden en kent hun gevoelens en deelt daarin: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd” (Js 63:9). Daarom wensen ze Hem toe wat tot hun bevrijding dient. Als zij bidden om verhoring, is dat door de Geest van Christus Die in hen bidt.

Hun wens en gebed is dat “de Naam van de God van Jakob” Hem “in een veilige vesting zetten” zal. ‘In een veilige vesting’ is letterlijk ‘op een hoge plaats’, een plaats die onbereikbaar is voor de vijand, een plaats waar iemand ‘onaantastbaar’ is. Het is de hoge rots van Psalm 19 (Ps 19:15). De “Naam” van God (Nm 6:27) is verbonden met de zegen en de vrede van God (Nm 6:24-26). De “Naam van de God van Jakob” is HEERE, Jahweh, “Ik BEN DIE IK BEN” (Ex 3:13-14), de God van de beloften.

Drie keer doet het overblijfsel in deze psalm een beroep op “de Naam” (Ps 20:2; 6; 8). Hier is het de eerste keer. Dat God “de God van Jakob” is, wijst erop dat Hij alle beloften die Hij aan Jakob heeft gedaan, zal vervullen, ondanks de vele malen dat Jakob ontrouw is geweest. Dit is een grote bemoediging voor het overblijfsel dat ook zijn eigen ontrouw kent. Het is ook een grote bemoediging voor ons, die ook zo vaak ontrouw zijn, dat God al Zijn beloften zal vervullen. De veilige vesting geeft de zekerheid dat niemand Zijn koning of iemand van de Zijnen de vervulling van Zijn beloften kan laten missen.

De wens of het gebed voor Zijn bescherming geeft aan dat de Heer Jezus als Mens wordt gezien. Alleen als Mens kan Hij met mensen verbonden zijn. Tegelijk is en blijft Hij in Zijn Persoon ook de eeuwige God. Hij Die Mens is geworden, is tevens de God van Jakob. Wij kunnen dit geheimenis van Zijn Persoon niet doorgronden (Mt 11:27a), maar wel in het geloof aanvaarden, bewonderen en aanbidden. We komen dit geheimenis, dat we ook al eerder in Psalmen hebben gezien, keer op keer tegen. Als Mens is Hij volkomen afhankelijk van de hulp van God. Op die hulp rekent Hij ook in vertrouwen. Het overblijfsel weet dat door de Geest van Christus Die in hen werkt.

Dit geldt ook voor de wens dat Hem hulp zal worden gezonden “uit het heiligdom” en dat God Hem zal “ondersteunen uit Sion” (Ps 20:3). Zijn hulp komt niet van mensen, maar uit Sion, waar Hij Zijn Naam heeft laten wonen als aardse uitbeelding van Zijn hemelse woonplaats (Dt 12:5; Dt 14:23). God laat door Zijn hulp en ondersteuning Zijn aanwezigheid ten gunste van Zijn Gezalfde, Zijn uitverkoren Koning, zien. Daarmee toont Hij tegelijk Zijn gunst voor Zijn volk. Jahweh, de HEERE, gaat voor Zijn volk uit als in de dagen van vroeger (Ex 15:13; 17).

Het overblijfsel herinnert God aan al de offers die Zijn Koning Hem heeft gebracht (Ps 20:4). Offers zijn de basis voor de overwinning. In de offers krijgt de HEERE eerst Zijn deel en dan geeft Hij de overwinning (1Sm 7:10). De Heer Jezus heeft geen letterlijke offers gebracht. Dat heeft David wel gedaan. Met betrekking tot de Heer Jezus spreken deze offers van Hemzelf. Deze offers zijn in Hem vervuld (Hb 10:5-9).

Het graanoffer, een niet-bloedig, vrijwillig offer (Lv 2:1-16), stelt Zijn volkomen aan God toegewijde leven voor. Het brandoffer, een bloedig, vrijwillig offer (Lv 1:1-17), stelt Zijn volmaakte overgave op het kruis aan God voor. Zijn offer is in al zijn aspecten de grondslag voor de verhoring van het gebed.

Er staat “graanoffers”, meervoud. Dat wijst erop dat elke afzonderlijke handeling, elk afzonderlijk woord, elke afzonderlijke gedachte van de Heer Jezus volkomen aan God toegewijd is. Hij kan op twaalfjarige leeftijd zeggen dat Hij altijd in de dingen van Zijn Vader is (Lk 2:49). De “brandoffers” – ook ‘brandoffers’ staat letterlijk in het meervoud – wijzen erop dat ook alle aspecten van Zijn werk op het kruis volmaakt voor God zijn. Hij heeft het offer van Zijn leven eens voor altijd gebracht, zodat wij eens voor altijd geheiligd zijn (Hb 10:10).

Het overblijfsel kent de wens van het hart van de Messias en wenst dat die Hem zal worden gegeven (Ps 20:5). In Psalm 21 zien we de verhoring van dit gebed (Ps 21:3). Zij kunnen dat vragen omdat zij weten dat de enige wens die Zijn hart vervult de verheerlijking van God is. Ze bidden ervoor dat God alle voornemens die de Messias daarvoor heeft, in vervulling doet gaan. Alles wat de Heer Jezus heeft gedaan en zal doen, is vervuld. Hij heeft God verheerlijkt en zal dat blijven doen tot de hele wil van God is uitgevoerd en ook altijd daarna.

Nederlandse verzen (6-9)

Zekerheid van verhoring

In Ps 20:6 blijkt dat het gelovig overblijfsel niet twijfelt aan de verhoring van hun gebed, wat hun door de Geest van Christus is ingegeven. Ze zien in het geloof dat de Messias behouden van Zijn strijd terugkeert (vgl. Js 63:1-6). Daarom heffen ze de vaandels op als teken van de overwinning. Een vlag wordt op een overwonnen gebied geplaatst. Hier zijn het vele vaandels, want de overwinningen zullen talrijk zijn. De heerschappij van Gods Koning zal overal worden gevestigd.

De vaandels worden opgeheven “in de Naam van onze God”. Het overblijfsel zegt daarmee dat de God van hun Koning ook hun God is. Ze geven God alle eer voor al de overwinningen van hun Koning. Dit betekent dat zij ook hun Koning die eer zullen geven, want Hij is hun God (vgl. Ps 44:5). In aansluiting daarop vragen ze de HEERE niet om de overwinning voor Zijn uitverkoren Koning, maar dat Hij al Zijn verlangens zal vervullen. Al Zijn verlangens hebben de verheerlijking van God tot doel.

In Ps 20:7 spreekt de psalmist als de mond van het gelovig overblijfsel. Op grond van het gebed en de verlangens in zijn hart spreekt hij zijn vertrouwen uit dat de HEERE Zijn Gezalfde verlost. De uitdrukking “nu weet ik” betekent ‘ik ben tot de conclusie gekomen dat’ (vgl. Ex 18:11; 1Kn 17:24). Het woord ‘verlossen’ is nauw verwant aan het woord voor overwinning. Het betekent dat David ofwel het gelovig overblijfsel ervan overtuigd is dat de HEERE Zijn Gezalfde de overwinning geeft.

De Gezalfde krijgt de overwinning op grond van Zijn gebed tot God in “Zijn heilige hemel”. Zijn HEERE zal Hem verhoren door “met machtige daden van heil door Zijn rechterhand” voor Zijn Koning te strijden. Zo heeft God Zijn Gezalfde verhoord door Hem uit de doden op te wekken door de macht van “Zijn rechterhand”. Dit is Zijn eerste machtige daad van heil of behoudenis. Er zullen nog talloze machtige daden van behoudenis volgen als Hij allen die bij Christus horen door de macht van Zijn rechterhand uit de doden opwekt (1Ko 15:20-23).

In Ps 20:8 spreekt het overblijfsel weer. Zij spreken dezelfde geloofstaal als de Messias en sluiten zich aan bij wat Hij zojuist heeft gezegd. Eerst wijzen ze op de middelen waarop de tegenstanders vertrouwen. De Israëlitische koningen mogen niet veel paarden bezitten (Dt 17:16). Ze moeten leren op Gods kracht te vertrouwen, want in zichzelf zijn ze zwak. Gods kracht wordt in zwakheid volbracht (2Ko 12:9). De getrouwen roepen in herinnering en vermelden dat God met hen is (Ps 121:2). Het woord ‘vertrouwen’ staat niet in de originele tekst, maar is omwille van de leesbaarheid toegevoegd, wat wordt aangegeven door de vierkante haken. Het is afgeleid van Ps 20:8b ‘in herinnering roepen’.

Er zijn er die “op strijdwagens” vertrouwen, terwijl anderen “op paarden” hun vertrouwen stellen (vgl. Js 31:1-3). Het zijn armzalige, om niet te zeggen belachelijke middelen in vergelijking met Degene op Wie zij vertrouwen. De farao heeft dat ondervonden (Ex 15:1; 3-4).

Maar “wíj”, zo zegt het overblijfsel met nadruk, “zullen de Naam van de HEERE, onze God in herinnering roepen” (vgl. 1Sm 17:45). ‘In herinnering roepen’ wil zeggen er weer aan denken Wie God is. Het gaat om de herinnering aan of het nadenken over “de Naam”, dat is alles wat die Naam bevat.

Het tegengestelde resultaat van het vertrouwen wordt in Ps 20:9 beschreven. De beide partijen worden door een nadrukkelijk “zíj” en een nadrukkelijk “wíj” scherp tegenover elkaar geplaatst. ‘Zíj’, dat zijn zij die op strijdwagens en paarden vertrouwen, zijn gedwongen om zich te krommen, dat wil zeggen hun knieën te buigen, voor Hem Die hen heeft overwonnen (Fp 2:9-11). Daarna vallen ze neer, zonder ooit weer op te staan. Het staat hier in de profetisch verleden tijd, dat wil zeggen dat het als een voldongen feit wordt gesteld, terwijl het in werkelijkheid nog moet gebeuren. Zo zeker is de uitkomst.

Hetzelfde geldt voor ‘wíj’, dat is het gelovig overblijfsel, maar in een volledige tegenstelling met de vijanden. Zij leken de knie voor de vijand te moeten buigen en neer te vallen. Ze hebben zich ook als ten dode gedoemd gevoeld, maar zij “zijn opgestaan en staande gebleven”. Het geeft het beeld van een opstanding uit de doden en het ingaan in het leven.

Nederlands vers (10)

De roep om verlossing

Zoals dit laatste vers hier staat, is een mogelijke vertaling. Toch is het wellicht beter om het te vertalen met: “HEERE, verlos de koning. Antwoord ons op de dag dat wij roepen” (zo heeft de Septuaginta dit vers vertaald). We horen hier het overblijfsel roepen tot de HEERE. Ze vragen de HEERE Hem, hun Messias, te verlossen door Hem de overwinning te schenken (Ps 20:7). Dit brengt ons terug naar de Ps 20:2-5, waar het volk voorbede doet dat de HEERE de Koning zal helpen in Zijn strijd.

Copyright information for DutKingComments